Chiram leverde Salomo zoveel ceders en cipressen als hij maar wilde, en Salomo leverde Chiram elk jaar twintigduizend ezelslasten tarwe en twintig ezelslasten zuivere olijfolie voor het levensonderhoud van zijn hof. De HEER schonk Salomo wijsheid, zoals Hij hem had beloofd. Er heerste vrede tussen Chiram en Salomo en ze sloten een verdrag met elkaar.
Uit heel Israël liet Salomo mensen komen om herendienst te verrichten, wel dertigduizend man. Die stuurde hij in ploegen naar de Libanon, tienduizend man per maand:
één maand werkten ze in de Libanon en twee maanden thuis. Adoniram was opzichter van de herendienst. Verder had Salomo zeventigduizend sjouwers en tachtigduizend steenhouwers aan het werk in de bergen, nog afgezien van de drieëndertighonderd opzichters die met de leiding over het werk waren belast en toezicht hielden op het werkvolk. In opdracht van de koning hakten ze grote brokken hardsteen uit, die op maat werden gehouwen voor de fundering van de tempel. Bijgestaan door vaklui uit Gebal maakten bouwlieden van Salomo en Chiram de balken en stenen pasklaar voor de bouw van de tempel.